Kringlooplandbouw in zijn ultieme vorm is het landbouwsysteem waarbij alle grondstoffen uitsluitend uit hernieuwbare bronnen en uit reststromen komen. De ecologie stelt de grenzen aan het systeem. Natuurlijke bronnen zijn in zoverre inzetbaar wanneer dat geen ecologische schade veroorzaakt (regeneratief gebruik). Toelichting: de focus bij kringlooplandbouw ligt op de mineralenstromen. Daarnaast zijn echter ook energie en andere grondstoffen dan mineralen onderdeel van de kringloop. Tot nu toe is westerse landbouw voor het aanvullen van de mineralenuitstroom (verkoop en de verliezen) gebaseerd op het gebruik van natuurlijke bronnen. In voorgaande eeuwen waren dat regionale bronnen, zoals in Nederland bosstrooisel en natuurlijk grasland de basis van de enk-landbouw waren. Sinds het industriële tijdperk wordt vanuit mondiale bronnen aangevuld. De natuurlijke bronnen worden met het huidige aantal aardbewoners echter te zwaar belast en/of zijn eindig, waarmee het westerse landbouwsysteem niet duurzaam is.
Een ‘verandering’ is een wijziging van de manier van werken binnen dezelfde visie en uitgaande van dezelfde uitgangspunten. Westerse landbouw is, vroeger en nu, gebaseerd op gebruik van natuurlijke reserves om de bodem en daarmee het landbouwsysteem als geheel vitaal te houden. Economische en juridische grenzen zijn hoofdzakelijk bepalend geweest voor wat wel en niet kan of mag. Schaalvergroting is de tendens die daaruit is ontstaan. De vraag van de consument/maatschappij is bepalend geweest voor wat de sector produceert. Voor het eerst in de westerse landbouwgeschiedenis moet de landbouw over gaan naar een systeem op basis van reststromen, waarbij het de ecologie is die de grenzen van het systeem bepaald. Economie en juridische grenzen zijn daarin volgend, en dienend. Dit is meer dan het soort verandering waar we aan zijn gewend, vandaar ‘transitie’.
Het antwoord voor stikstof is anders dan voor de overige mineralen. Stikstof wordt gewonnen uit de lucht, wat enorm grote en in potentie hernieuwbare bron is. Het kost echter veel energie om de stikstof tot meststof te binden. Zolang alleen wind en zon vrijwel de enige hernieuwbare energiebronnen zijn zal er te weinig energie tegen een betaalbaar tarief beschikbaar zijn voor stikstofproductie. De overige mineralen in kunstmest komen uit natuurlijke reserves. Mijnen zijn veruit de belangrijkste bron en deze zijn eindig. Daarnaast geldt net als bij stikstof dat de winning en opwerking veel energie vraagt. Toelichting: het is ook denkbaar om kunstmest uit andere bronnen te produceren. In zee zitten veel mineralen die door wieren en algen worden gebonden. Ook rioolslib bevat veel mineralen. Dit zijn bronnen van kunstmest die potentieel in de kringloopgedachte passen. Mineralen uit rioolslib komen uit een korte kringloop, mineralen uit zee komen uit een een veel grotere kringloop. Het is ook hier de vraag hoeveel energie het kost om deze mineralen beschikbaar te maken als meststof. Het is alleen duurzaam wanneer de daarvoor benodigde enerie hernieuwbaar kan worden gewonnen. Het antwoord valt in twee delen uiteen. Organische stof in de bodem is de resultante van CO2, water en zonlicht die door planten worden gebonden. Waarbij wel mineralen bij nodig zijn, maar dat is in gewicht uitgedrukt maar een klein aandeel. Boer en tuinder produceren organische stof door gewassen te telen. Maaigewassen en groenbemesters zijn daar ideaal voor. Op de mineralen na is organische stof daardoor een kringloopproduct dat geheel in eigen beheer is. De mineralen die in de producten worden afgevoerd moeten retour gaan komen uit de reststromen van de maatschappij. Dat zijn reststromen uit de verwerkende industrie, de swill en de fecaliën uit het riool. Met andere woorden, ons ‘afvalsysteem’ wordt het grondstofsysteem voor de landbouw. ‘Waste no more’ zoals een afvalverwerker dat op zijn wagens heeft staan. De rol en mate van veehouderij die mogelijk is komt voort uit de food/feed discussie, het spanningsveld tussen gebruik van producten voor humane of voor dierlijke consumptie. Bij de omzetting van plantaardig naar dierlijk product ontstaan onvermijdbaar verliezen. Wanneer dieren worden gevoerd met producten die ook voor humane consumptie geschikt zijn zoals granen en soja (food), dan worden deze producten niet optimaal ingezet. Met andere woorden, dan kost het meer grond om dezelfde hoeveelheid mensen te voeden. Een groot deel van de landbouwgrond in de wereld staat ten dienste van productie voor veehouderij (feed), rond 80%. Dat deel wat ook kan worden ingezet voor productie zonder tussenkomst van dieren, dus voor food in plaats van feed, wordt nu niet optimaal benut. Hoeveel vee passend is wordt in het antwoord op de volgende vraag uitgewerkt. Het aandeel veehouderij in een systeem waarin ecologie grensbepalend is, wordt bepaald door de omvang van de reststromen en het aandeel bodem dat beschikbaar is omdat het niet voor food geschikt is. Het vee dat in kringlooplandbouw wordt gehouden wordt gevoerd op de reststromen, niet op hoogwaardige producten, en wordt gehouden op niet voor akkerbouw en tuinbouw geschikte grond. Die grond is niet de meest productieve. Daarmee wordt het aandeel veehouderij in de westerse landbouw onherroepelijk kleiner. Hoeveel kleiner zal per land verschillend zijn. In Nederland met veel vee en ook veel goede gronden is de invloed relatief groot. Zie voor een verdere uitwerking hiervan https://landbouwkringlopen.nl/voeding/ Toelichting: in Nederland zal de veestapel meer afnemen naarmate de grondgebondenheid kleiner is. Melkveehouderij is het meest grondgebonden, in noorden van het land weer meer dan in het zuiden. De varkens- en kippenhouderij is in Nederland niet of maar heel beperkt grondgebonden en zal daarmee voor een belangrijk deel vervallen. De mest van deze sectoren gaat naar de akkerbouw, dus aan de achterkant is er wel een binding met bodem. Echter, aan de voorkant, de invoer, is deze sector sterk afhankelijk van voer dat ook voor humane consumptie geschikt is (graan, soja) en dat veelal ook nog van ver weg komt, waardoor er geen verbinding is met de bodem in het herkomstgebied van het voer. Een belangrijk deel van de Nederlandse export is gebaseerd op import van grondstoffen in de vorm van voer en kunstmest. Als gebruik hiervan wordt afgebouwd neemt ook de export sterk af. In geld uitgedrukt exporteert de Nederlandse landbouw 95 miljard euro. Dat is 6% van de wereldhandel. Let wel, de helft van het voedsel komt nooit om de wereldmarkt, dus het betreft rond slechts 3% van de totale wereldmarkt. Tegenover 95 miljard euro export staat 65 miljard import, wat op ook relativerend is voor de waarde van de exportpositie. In de fair pricing discussie wordt gerekend aan maatschappelijke kosten die ook van die 95 miljard moeten worden afgetrokken om tot een reëel beeld te komen. Een terechte aanscherping, maar een discussie die ingewikkeld is vanwege de aannames die je in dat soort berekeningen maakt. We hebben 1,8 miljoen hectare landbouwgrond in Nederland waarvan 1 miljoen wordt gebruikt voor export en 0,8 miljoen voor eigen gebruik. is Echter, we importeren voor ons eigen voedsel ook nog de productie van 3,6 miljoen buitenlandse hectares waarvan er 2,8 miljoen voor ons eigen gebruik zijn. Totaal hebben we in Nederland namelijk 3,6 miljoen hectare nodig om aan de Nederlandse voedselvraag te voldoen. Uitgaande van het huidige consumptiepatroon. Als we stoppen met exporteren en alle 1,8 miljoen ha landbouwgrond in Nederland inzetten voor eigen gebruik dan kunnen we voor de helft in ons voedsel voorzien en is er altijd nog eens eenzelfde oppervlakte van 1,8 miljoen ha in het buitenland nodig. Een en ander betekent dat kringlooplandbouw in combinatie met het huidige consumptiepatroon een grensoverschrijdende aangelegenheid is. In elk geval de buurlanden België, Duitsland, Frankrijk en Denemarken zullen daar een rol in blijven spelen. 800 kilometer wordt wel als afstand genoemd voor een West Europese kringloop. Als we dat in 2030 bereikt hebben dan hebben we al een mooie slag gemaakt! Plantaardige productie en consumptie vraagt minder grond dan dierlijke productie. Het aandeel dierlijk eiwit in de voeding zal in de komende jaren moeten dalen. Consumentengedrag gaat te langzaam om vaart te kunnen maken met een transitie. De daling in vleesconsumptie is gestopt, er is zelfs weer lichte stijging. Dierlijke consumptie zal op andere manieren moeten verminderen dan alleen via van binnenuit gemotiveerde gedragsverandering. Prijspolitiek. (belasting) is daar een voorbeeld van, denk aan hoe elektrisch rijden ook op gang werd gebracht. Op dit moment is de consumptie 50 gram dierlijk eiwit per dag. De verwachting is dat dit in elk geval zal halveren. Voedingskundig gezien is een verdere daling naar 25% ook probleemloos mogelijk. Er is discussie of veganistische landbouw wel of niet het meest efficiënt is. Gebruik van reststromen als voer pleit voor een (sterk gereduceerd) aandeel dierlijke productie. Die reststromen zij echter ook rechtstreeks inzetbaar als bodemverbeteraar. Gezien ons huidige voedselpatroon levert sterke reductie al heel veel ruimte. Uitgaven voor voeding werden een steeds kleiner aandeel in ons uitgavenpatroon, nog slechts 8%. Dit is mogelijk geworden doordat er in de afgelopen decennia goedkoop werd geproduceerd waarbij maar beperkt rekening werd gehouden met het ecosysteem. Het kon doordat de externe inputs uit aardse reserves goedkoop waren, maar dit systeem is niet houdbaar. De prijs voor voeding zal stijgen, dat staat buiten discussie. Nederland is echter geen eiland. Als op de wereldmarkt de prijsstijging geen gelijke tred heeft met de stijging die binnen Nederland nodig is om de productie in stand te houden dan wordt dat voor boer en tuinder een probleem. Als maatschappij zullen we dan op andere manieren de boeren en tuinders moeten betalen willen we de landbouw in stand houden. “Groene en blauwe diensten” vat samen waar dan een vergoedingensysteem voor moet komen. Deze vraag heeft een hoog gehalte koffiedik en glazen bol…… Het ministerie wil in 2030 koploper in kringlooplandbouw zijn. De urgentie om de transitie te realiseren is groot, maar mijn inschatting is dat het ook wel eens in de buurt van een generatie (25 jaren) kan komen. Omdat grote projecten vaak dubbel zo duur worden en dubbel zo lang duren komt dat aardig in de buurt van die 25 jaren…….. Theoretisch wel, praktisch nu vaak nog niet. Rioolslib is vervuild met industriële chemische stoffen, hormonen en medicijnen. Met techniek wordt bijvoorbeeld fosfaat nu uit slib gehaald. Dat kost energie, als dat voor alle mogelijke mineralen de weg wordt is dat nog een eind gaans. Idealiter zijn deze reststromen met minder bewerking te gebruiken in de landbouw. Swill is prima materiaal maar door de wetgeving op dit moment deels lastig inzetbaar. Bij voedselresten (restaurants, supermarkten) zijn er zorgen over besmettingsrisico. Reststromen uit supermarkten zijn verpakt wat het hergebruik complex maakt. Het zijn grotendeels technische problemen en deels juridische die opgelost moeten worden. Nee, die is niet duidelijk genoeg. Er worden veel slagen om de arm gehouden. Zo zegt minister Schouten in een interview in het FD (10-11-2020) “Ik zit hier niet om boeren uit te kopen. Het gaat mij erom dat boeren de omslag kunnen maken naar een duurzamere manier van boeren. Dat kan ook via innovatie“. Dat is waar, maar wat ze er niet bij zegt is dat een omslag slechts voor een deel van de boeren is weggelegd. Kringlooplandbouw betekent voeren met reststromen en grotendeels stoppen van voerimport, wat onherroepelijk beëindigen van bedrijven met name in de varkens- en pluimveesector betekent. Graan en soja komen allemaal van ver weg en dat wordt afgebouwd. D66 is heel stellig in de uitspraken, ze spreken over halvering, wat ze niet populair maakt. Ze zijn echter wel duidelijk over de gevolgen van de koers die is gekozen. Grofweg de helft van het voer komt uit het buitenland van afstanden waar geen kringloop mee mogelijk is, en het is te hoogwaardig als diervoeder (feed). Als je dat tussen nu en 2030 “uitfaseerd”, en dat combineert met de visie van Wageningen die op halvering van de consumptie van dierlijk eiwit zit, dan is daarmee de stip op de horizon glashelder. Ik mis bij het ministerie zelf de durf om daar duidelijk over te zijn, maar snap de huiver wel. De onrust zou r niet bepaald minder door worden.